Oplevering

Op 22 oktober 1948, het vijfenzeventigjarig jubileum van Thomsen’s Havenbedrijf, werden het poortgebouw en de aangrenzende loodsen aan de Lekhaven officieel geopend. In het jubileumnummer van THB-nieuws, dat ter ere daarvan verscheen, werden de nieuwe technieken die in de nieuwe gebouwen waren toegepast bejubeld: ‘Wanneer men komt in een loods als ‘Argentinië’, dan is er al heel weinig meer over van de donkere, met standvinken bezaaide loodsen, die wij nog uit vroeger jaren kenden. Ruimte, licht en lucht zijn er de eerste indrukken, die men krijgt. Zo men ergens in onze haven getroffen wordt door de drang naar modernisering van het gehele apparaat, dan is het wel in één der grote, 35 meter brede, geheel spantvrije loodsen.’

Ook in een bijdrage die was ondertekend door Brinkman & Van den Broek architecten schemerde trots door over het bereikte resultaat. In het stuk kwamen duidelijk Van den Broeks idealen over de maatschappelijke functie van de architectuur naar voren: uit het gebouwde moest ‘iets duidelijk worden van de taak van het gebouw in die menselijke samenleving en moet iets blijken van de betekenis, die het heeft voor dat grote complex van werkzaamheid, die die samenleving nodig heeft, wil die samenleving in stand blijven en een goed en gelukkig leven daarin mogelijk maken. Daarom treffen goede gebouwen niet alleen door hun schoonheid, noch alleen door hun praktische inrichting, doch door hun relatie met die menselijke samenleving.’

Ook hier benadrukte hij echter dat het accommoderen van functies niet genoeg was, maar dat een gebouw tevens representatief moest zijn voor een maatschappelijk ideaal. ‘Men zou zo kunnen denken, dat architectuur alleen beschreven kan worden aan monumentale bouwwerken, zoals tempels, kerken, raadhuizen en paleizen. En dat een architect als een diepzinnig kunstenaar zich alleen maar zou kunnen wijden aan deze opgaven, die ruim baan laten aan de mogelijkheden tot schone vormen. En dat deze opgaven er hoofdzakelijk waren om deze kunstenaar gelegenheid te geven zijn schone prestaties aan de gemeenschap aan te bieden, opdat later daarover een even diepzinnige architectuurgeschiedenis zou kunnen worden geschreven.’

Waar Van den Broek bij het poortgebouw monumentaliteit suggereerde, moesten de aangrenzende loodsen juist wars zijn van enig representatief elan. Het waren praktische ruimtes waar zo efficiënt mogelijk gewerkt moest kunnen worden.
'Uit deze practische uitgangspunten is toch een zekere ontwikkeling te begrijpen: het vermijden van tussensteunpunten in de loods, die ,,standvinken", die voor opslag en vervoer soms zo hinderlijk konden zijn -, het hoger en wijder worden van de deuren om het doorlaten der grote auto's mogelijk te maken -, de kostbare betonplaten op de vloeren om de nodige vlakheid te verkrijgen voor de af- en aanrijdende benzine- en electrische trucks -, de hoge glasstroken voor een gelijkmatige verlichting. Bij studies tot het vervullen van deze eisen ging voor ons iets meer spreken dan de practische bruikbaarheid, en werd iets voelbaar van het geweldige van zulk een gebouw, dat honderden meters lang en dertig meter breed, zich- als een enorme huif, gedragen door zich eindeloos achter elkaar reiende spanten, uitstrekt over stapels en stapels goederen. Er moest daarin iets voelbaar worden van die organisatie in onze samenleving, die het leven en, mocht het zijn, het goede functioneren daarvan mogelijk moet maken. De enorme omvang van dit complex (dat eens 800 meter lang moet worden!) waardoorheen zich een spoorweg boort van straat- naar havenzijde, en waarvoor de luchtbrug over de straat heen het Keilepand met de loodsen tot een groot geheel verbindt, versterkt dit gevoel, alleen door zijn afmetingen al, nog te meer.'

Ook verwees Van den Broek nog naar zijn plan voor parkeerplekken op het dak, waarbij alle beschikbare oppervlakte zo efficiënt mogelijk gebruikt zou kunnen worden voor opslag. Hij betreurde het dat financiële overwegingen de uitvoering daarvan in de weg hadden gestaan. Het liefst had hij ook geen functies gezien op de begane grond.
'Het zou groots zijn geweest op deze plaats de begane grond, over de volle 5 meter hoogte, die de spoorweg nodig heeft en over de volle 54 meter lengte, open te laten en aldus vanaf de straat een doorkijk op de kade te verkrijgen. Maar het bedrijf eiste zijn ruimtes voor kabelgat, voor werkplaats voor truck-revisie, voor secties, voor portier, douane en sociale dienst en zo werd ook dit idee opgegeven en slechts in de grote glaswand iets van de oorspronkelijke visie behouden.
Het zal opvallen, dat wij gaarne grote glasvlakken gebruiken; wij houden van de doorzichtigheid, waardoor de verschillende ruimten met elkaar en in hun verband doorzien kunnen worden. Het lijkt ons ook een uiting van waarachtigheid en zuiverheid, zoals een glazen kast dit meer heeft dan een gesloten deur, waarachter een inhoud, onverschillig wordt weggeborgen.'

Van den Broek schrijft verder over het ontwerp van het poortgebouw, dat toen Centrum(gebouw) werd genoemd:
'De verdieping trachtten wij op te nemen in het nog hogere loodsprofiel en daartoe werd het dak naar de buitenzijden toe opgelicht, zoals uit de doorsnede blijkt. Op deze verdieping zijn de ruimten voor de bedrijfsleiding en het personeel ondergebracht. De daarvoor nodige oppervlakte was zoveel groter dan de begane grond, dat deze verdieping gedeeltelijk over de straat werd heengebouwd. Toch had dit diepere bedoeling dan alleen maar practische ruimte winst; door het opgelichte dak en de overbouw schijnen deze ruimte voor de werkers als het ware uit het bedrijf naar buiten te puilen. En alleen maar architectonisch bezien werd hierdoor een vast midden in de uitgestrektheid van de vlakke straatwand verkregen, waaraan overigens door het lichte verven der muren een zo fleurig mogelijk uiterlijk is gegeven.'

Van den Broek beschrijft ook de werking van het poortgebouw voor de havenarbeiders:
'Men komt met fiets of auto door de grote toegangsdeur bij de portier binnen, parkeert fiets of auto binnen en loopt de brede trap op naar boven voerende in de lange middengang. Rechts daarvan liggen de was- en kleedlokalen en daarachter - langs de straat - de grote cantine voor 5 of 600 man, waarvan de buitenzijde één grote doorgaande glaspui is. De tafels zijn opgesteld in verschillend gevormde groepen, zodat die grote ruimte in meer intieme delen is gedeeld, welke verdeling nog versterkt wordt door opgestelde rekken met kleurige platen en wat groen van planten en bloemen. Aan het andere eind van de gang voert eenzelfde brede trap als de opgang weer aan de kadezijde naar buiten.
Aan de waterzijde van deze gang liggen ruimten voor inspecteurs en bazen en een wachtruimte voor passagiers. Zij hebben een teruggetrokken balcon aan de buitenzijde, vanwaar de gehele kade kan worden overzien.
Op halve hoogte van dit balcon loopt de, door een koker van geperforeerd ijzer beschermde stroombaan van de kranen, die als een brede streep langs het gehele complex loopt en de horizontale lijn daarvan zo nadrukkelijk kon versterken.'

'De middengang is de dagelijkse doorgang van alle werkers in het bedrijf. Zij was daarom ook de aangegeven plaats voor het herinneringsteken voor hen die in de oorlog waren omgekomen.' 'Voor het gedenkraam voor hen die vielen van 1940-1945 kozen wij een groot glasvlak aan het begin van de gang, door welk glas men van boven af ziet in de loods en het bedrijf erin. En op dit glas niet anders dan de grote cijfers 40-45 en de namen van hen, die dit nieuwe niet meer hebben kunnen zien. Wij trachten hierdoor voor ons, die deze gang nog wel af zullen lopen bij het naar huis gaan, met de laatste blik op het bedrijf in de loods, tegelijk nog even die namen te omvatten, zoals men des avonds van zijn kameraden afscheid neemt.'