Bouw
In het begin van 1947 werd de voortgang van de plannen voor de Lekhaven in de Reconstructiecommissie voor de haven besproken. Commissielid Backx toonde zich bezorgd over de vertraging die de wederopbouw van de haven, in het bijzonder die van zijn eigen bedrijf, opliep door de schaarste van de naoorlogse periode: ‘het gebrek aan bouwmateriaal speelt over de gehele linie geweldige parten.’ Hij noemde ook dat de herhaaldelijke wijzigingen in het ontwerp voor vertraging hadden gezorgd. Dat lag voornamelijk aan het feit dat er een gewijzigde bouwaanvraag ingediend moest worden voor de loodsen en het poortgebouw. Naast de bouwpolitie vroeg ook de Dienst Wederopbouw Rotterdam (Diwero) om zo’n vergunning: deze was verantwoordelijk voor de distributie van bouwmaterialen.Het verkrijgen van de bouwvergunning duurde zo lang, dat zowel de architecten als de opdrachtgevers herhaaldelijk bij de Diwero op bezoek gingen om in ieder geval zo snel mogelijk een heivergunning te krijgen. Op 20 februari kwam eindelijk de goedkeuring van Diwero voor de ‘herbouw van een loods aan de Keilestraat’, met een schade-uitkering van ƒ1.550.000. Dat de bouwvergunning sprak over een loods was waarschijnlijk een tactische zet. Nieuwbouw was volgens de Reconstructiecommissie immers niet noodzakelijk; de herbouw van loodsen daarentegen wel, waardoor de totale oppervlakte van loodsen en poortgebouw als één loods werden ingediend. Ook de Stichting Rotterdam 1940 stelde nog ƒ400.000 ter beschikking voor de herbouw van loodsen aan de Lekhaven.
Intussen werd begonnen met het bouwrijp maken van het terrein: oude gebouwen werden gesloopt en medio juni 1947, een jaar later dan gepland, werd begonnen met het heien. Ook werd in deze tijd pas definitief gekozen voor de goedkopere, maar volgens Van den Broek toch minder ‘fraaie’, staalconstructie. De opdracht voor de constructie en de stalen geveldelen, zoals sponningen en kozijnen, werd bevestigd aan De Vries Robbé. Het werkelijke begin van het heien betekende het einde van een mediastilte die was ingevoerd na de onenigheid over het alleenrecht van Brinkman & Van den Broek en De Vries Robbé op het bouwen van de loodsen. Er werd een persconferentie georganiseerd, waarbij Brinkman & Van den Broek de definitieve ontwerpen presenteerde.
Even werd gedacht dat de bouw nog in 1947 afgerond kon worden, maar de opleving was van korte duur. Juist de bestelling van het staal leidde een volgende reeks van vertragingen in, aangezien de levering minstens zes maanden zou gaan duren. Ondertussen bleven de prijzen stijgen: elke nieuwe offerte die omwille van de gewijzigde ontwerpen moest worden aangevraagd was duurder dan de voorgaande
Hoewel de bouwmaterialen nog niet beschikbaar waren, werd eind 1947 al begonnen met de voorbereiding van de inrichting en aankleding van het poortgebouw. Vooral uit de verschillende soorten vloeren bleek een sterke betrokkenheid van Van den Broek bij de aankleding van het gebouw. De verschillende functies van het gebouw vroegen elk om een andere vloer: een Duratex Egyptovloer in de ketelruimte en het laadstation, houtblokjes in de werkplaats, stelconplaten in de doorgang van het poortgebouw, de spoorbaan en het kabelgat en Scoria-bricks in de truckgarage en ter markering van de grens waar gestapeld kon worden. Voor de kantinevloer werd een uitgebreide slijttest gedaan; de vloer van het merk Asbesta werd uitverkoren. De plinten in de representatieve ruimtes werden afgewerkt met terrazzosteen uit Schiedam.
Van den Broek schakelde voor de inrichting de ‘binnenhuiskunstenaars’ van Groep & in, die bestond uit H. Stolle, W. den Boon en P. Kleykamp. De Groep was gelieerd aan de stichting Goed Wonen waar Van den Broek in 1948 ook bij betrokken was. Groep & werd niet ingezet voor het meubilair van de arbeiders, maar voor de passagiersruimte en de bazenkantoren. De arbeiders werden de kunsten echter niet geheel ontzegd: de architecten zouden een goede plek zoeken voor een gedenkplaat van het personeel. Daarnaast werden de Rotterdamse kunstenaars Louis van Roode en Daan Dikkeboer gevraagd een wandschildering in de kantine te maken. Het is onbekend of Van Roode en Dikkeboer daadwerkelijk een wandschildering hebben gemaakt; foto’s zijn er niet van teruggevonden. Wel weet een oud-medewerker zich te herinneren dat ‘er een muurschildering [was] tegen de achterwand van de kantine met een afbeelding die je overal op het bedrijf tegenkwam: een havenarbeider, een kraan en de voorkant van een schip in diverse kleuren met in hoofdzaak blauw.’
Intussen waren er eindelijk hoopvolle berichten over afronding van de bouw: loods 2 werd in oktober 1947 opgeleverd, loods 1 in januari 1948. De opening van het poortgebouw werd bepaald op 14 oktober 1948. Die datum werd niet voor niets al in het begin van 1948 vastgesteld: Backx hoopte dat de leveranciers daarmee gestimuleerd werden sneller te leveren. Van den Broek was daar niet blij mee en was bang dat deze deadline tot kwaliteitsverlies zou leiden. In Nederland waren op korte termijn bijvoorbeeld alleen toiletpotten zonder spoelsysteem beschikbaar. De enige beschikbare ‘flush-o-meters’ moesten uit Tsjecho-Slowakije komen; de leverancier had echter niet veel vertrouwen in de kwaliteit ervan. Het is niet in de bouwbesprekingen opgenomen of de Tsjecho-Slowaakse of de Hollandse potten waren uitverkoren. Ook moest er waarschijnlijk een concessie gedaan worden wat betreft de meubilering van de kantine: op foto’s van vlak na de opening is de kantine gevuld met eenvoudige, rechthoekige tafels in plaats van de ronde die Backx graag had gewild.
Het werd een race tegen de klok. Tot ongenoegen van Backx lieten de onderaannemers in augustus 1948 weten niet op tijd klaar te kunnen zijn. Backx dwong ze toch daartoe en maande ze tot het aannemen van extra arbeidskrachten. Zelfs toen bleek de deadline niet haalbaar en werd de ambitie voor 14 oktober bijgesteld van ‘openingsklaar’ tot ‘bezichtigingsklaar’. Dit betekende dat het gebouw bij opening nog geen centrale verwarming had en dat ook de trapleuningen nog niet aangebracht waren. Dat de Bouwpolitie hier niet blij mee was, was niet langer het probleem van Brinkman & Van den Broek; het bureau had de verantwoordelijkheid voor de bouw inmiddels overgedragen aan Thomsen’s Havenbedrijf.
Het gebouw is niet door één aannemer gebouwd. Blijkbaar waren de bouwbedrijven vlak na de oorlog nog in oprichting / herbezinning en was het slimmer om rechtstreeks met deelaannemers te werken. Het architectenbureau Brinkman en Van den Broek coördineerde meerdere gespecialiseerde bedrijven voor de fundering, voor het staal, het beton, de installaties, het glas, het schilderwerk etc. Dit betrof onder meer de volgende bedrijven:
- Voor de fundering: Fa Stolk en Geurtsen, Vlaardingen.
- Voor alle in het werk gestorte betonvloeren: Betonbouw, Breda.
- Voor de bimsbeton kassettenplaten van de dakconstructie en voor de kanaalplaten vloeren: Oosthoek & Zoon NV, Alphen aan den Rijn - Zoeterwoude.
- Voor alle stalen constructies en kozijnen: De Nederlandsche Staalindustrie NV, Rotterdam.
- Voor het glas: Nederlandsche Bouw-Industrie Maatschappij Habima, Haarlem.
- Voor ramen en deuren: De Vries Robbé & Co NV, Gorinchem.
- Voor de brand- en waterleidingen: J.H. Spindler, Rotterdam.
Suggesties beeld